Weeskinderen onderhouden kost natuurlijk geld. Zodra wezen groot genoeg zijn, moeten ze een vak leren en meebetalen. De jongens gaan in de leer bij een meester en worden onder meer schoenmaker, smid of glazenier. Voor meisjes is de keuze beperkt tot bijvoorbeeld huishoudster, naaister of hekelaarster (het uitkammen van vlas).
Een andere mogelijkheid, sinds de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) in 1602, is om als matroos mee te varen naar Indië. Tussen 1602 en 1666 gaan zeven jongens uit het Schoonhovense weeshuis naar Indië. Dit is omgerekend één op de negen jongens, die er dan wonen.
Eén van hen is de 11-jarige Pieter Joosten. Hij vertrekt in december 1655 met zijn rendant (financiële bewindvoerder) en de oudere wees Jan Brij naar Rotterdam. In deze bron kun je lezen welke kosten de rendant maakte voor de uitrusting van Pieter. In de pdf kun je de letterlijke tekst lezen.
Pieter vertrekt pas in 1660 naar Indië. Zijn schip de ‘Olifant’ vertrekt vanaf Vlieland en vaart via Kaap de Goede Hoop. Zodra Pieter is aangemonsterd (op het schip zijn intrek neemt, om de reis te beginnen) ontvangt het weeshuis als voorschot twee maanden salaris.
De rendant Ariaan Pietersz Jonckheer schrijft in zijn afrekening: op 26 Mey 1660 ontfangen bij het affvaeren van Pyeter Joosten twee maenden gasy [gage/salaris] daervan ick in sijn kyst [kist] een maent hebbe meede gegeven. Present Johannes, clercke tot Amsterdam, in ‘De Roosenkrans’. Soo dat ick hebbe ontfangen 6 gulden