De klaslokalen van docenten Aardrijkskunde zijn doorgaans het mooist. Vlaggen en landkaarten versieren de muren en met uitgestalde mineralen en andere voorwerpen proberen de leraren hun vak interessant(er) te maken. In de jaren 50 gebruiken leerkrachten ook zogenaamde schooltentoonstellingen; kant en klare collecties voorwerpen en foto’s die in lege klaslokalen worden opgesteld. Kinderen leren zo ook over de cultuur en natuurlijke rijkdommen van de (voormalige) koloniën van Nederland. De tentoonstelling beidt naast informatie echter ook een andere boodschap. Onder een prikkelende saus van verwondering ligt voor de kinderen namelijk ook hun eerste dosis koloniaal gedachtengoed. De tentoonstelling laat goed zien hoe de koloniale beschavingsmissie en Nederlandse economische belangen in deze tijd hand in hand gaan. Zo werpt zij ook vragen op over ontwikkelingswerk in het heden. In 1956 komt de tentoonstelling over Nederlands Nieuw-Guinea naar de gemeente Lekkerkerk.
Na de Indonesische onafhankelijkheid blijft het eiland Nieuw-Guinea nog tot 1962 een Nederlands “Niet-zelfbesturend Overzees Gebiedsdeel”. Er zijn slechts op een paar bestuursposten Nederlanders aanwezig. De overheid ziet het eiland in deze tijd als haar laatste kans om zich als koloniale macht te bewijzen op het wereldtoneel. De Nederlandse bevolking weet in de jaren 50 echter nog weinig over het bosrijke eiland en de Papoea-gemeenschappen die er leven. Als vormgever van de schooltentoonstelling wil het Koninklijk Instituut voor de Tropen (KIT) hier verandering in brengen. En met succes. De gemeente Lekkerkerk brengt de tentoonstelling bij al haar scholen onder de aandacht. Veertien leerkrachten van maar liefst acht scholen krijgen eerst een instructie van het KIT; over Nieuw Guinea, maar ook over de manier waarop de collectie met de leerlingen besproken kan worden. Het streekarchief beheert daarnaast een handleiding die de docenten mee naar huis kregen (afbeelding 1).
De tentoonstelling en de beschavingsmissie
Als de Lekkerkerkse kinderen de zaal binnenlopen is de middelste tafel (afbeelding 2) gereserveerd voor de natuur(producten) die Nieuw Guinea rijk is. Opgezette paradijsvogels, boomkangoeroes en schelpen met parelmoer trekken direct de aandacht. Op dezelfde tafel liggen waardevolle houtsoorten uitgestald, naast bosproducten zoals rotan, nootmuskaat en foelie. Als de handleiding gevolgd wordt vervolgt de leraar hierna in één adem met de boodschap: De Papoea maakt van de mogelijkheden, welke hier liggen, om zijn levensstandaard te verhogen, nog onvoldoende gebruik. De Papoea-gemeenschappen leven met weinig huisraad en voeden zichzelf met landbouw, jacht en visserij.
De tentoonstelling staat uitgebreid stil bij het contact tussen Nederlanders en de Papoea-bevolking. Een belangrijke partij vormen hier de christelijke missionarissen; mensen die het christelijke geloof kwamen verspreiden. Hiervoor bouwen zij onder andere scholen voor basisonderwijs. Een tentoonstellingsfoto laat zien dat hun Papoea-leerlingen Europese kledij dragen. In de handleiding wordt het positieve effect van de missionarissen benadrukt: Opvallend is het gezonde en nette uiterlijk van de Papoease jeugd. Een andere foto toont Nimboran, een heus Nederlands proefdorp waar de Papoea-leefwijze op gecontroleerde wijze “op een hoger niveau” gebracht moet worden; meer zoals de Nederlanders. Dit geldt in de ogen van de Nederlanders voor de manier waarop een Papoea-dorp bestuurd wordt, maar ook over de manier waarop ze worden aangelegd (strak), de hygiëne, de manier van landbouw en handwerk. Dit komt ook Nederlandse bedrijven ten goede. Papoea’s worden zo omgevormd tot arbeiders zoals ze ook in Nederland bestaan, mensen die gewend zijn om op vaste tijden hun werk te doen. Met ontwikkeling doelen Nederlanders namelijk ook op het gebruiken van de natuurlijke rijkdommen van Nieuw-Guinea. Een diafoto laat een Nederlandse boortoren zien voor de winning van aardolie. Een andere foto toont een vliegtuig dat gebruikt wordt om de moerassen rondom de boorterreinen met landbouwgif en petroleum te besproeien, om zo de malariamug te bestrijden.
De Nederlandse aanwezigheid in Nieuw Guinea zorgt voor ingrijpende veranderingen in het landschap van Nieuw Guinea en de leefwijze van de Papoeagemeenschappen zelf, die deze veranderingen op verschillende manieren proberen te controleren. Sommige Papoea’s zoeken politieke vertegenwoordiging om inspraak te krijgen in de toekomst van hun leefgebied. Andere Papoea-gemeenschappen voelen er niets voor om door Nederlanders naar een “hoger niveau” gebracht worden. In hetzelfde jaar als de Lekkerkerkse tentoonstelling vindt de Obano Opstand plaats, een van de laatste Nederlandse koloniale conflicten. Deze opstand wordt in de tentoonstelling niet genoemd.
Kortom, de tentoonstelling is niet zomaar een lesje Aardrijkskunde. De boodschap die aan de kinderen wordt overgebracht is duidelijk: In Nieuw-Guinea liggen economische kansen, maar ook een zogenaamde “beschavingsmissie”. De wens om de Papoea’s te beschaven ging hand in hand met de wens van geldelijk gewin: de handel in aardolie, goud en bosproducten. De tentoonstelling maakt ook duidelijk dat kolonialisme vele gezichten kent, en tussen de 17e- en de 20e eeuw sterk van aard verandert. De schooltentoonstelling roept ook voor het heden vragen op: Wat betekent “ontwikkeling” in landen in Zuidoost Azië of Afrika? Hoe verschilt het huidige ontwikkelingswerk van de beschavingsmissie van de jaren 50?