De Eerste Schipvaart naar Indië door de gebroeders de Houtman (1595) is inmiddels een vast onderdeel van het Nederlandse verhaal. Het is minder bekend dat gedurende deze eerste reis ook meteen de eerste mensen door een Nederlandse vloot tot slaaf worden gemaakt. Na een zware zeereis en de ronding van Kaap de Goede Hoop in Zuid-Afrika komt de vloot van de broers verzwakt aan land op het eiland Madagaskar. In deze tijd wordt dit eiland ook wel St. Laurens genoemd wordt (afbeelding 1). Getroffen door scheurbuik (onder andere vitaminetekort) is de bemanning op Madagaskar afhankelijk van lokale Malagassische bevolkingsgroepen om op krachten te komen. Alleen dan kunnen ze hun tocht naar Java hervatten, dus de Nederlanders zijn bereid om ver te gaan om het benodigde proviand te verkrijgen. Onderzoek door Leendert van der Valk werpt nieuw licht op dit onderdeel van de Eerste Schipvaart.
De eerste ontmoeting met de bevolkingsgroepen in de Augustinusbaai verloopt vreedzaam. Enkele Malagassische vissers ruilen hun vee en vis voor tinnen gebruiksvoorwerpen, mutsen en rozenkransen. In het reisverslag, waaruit ook de prenten afkomstig zijn, lezen we dat de Nederlanders hun bezoekers bij een van de ontmoetingen wijn te drinken geven. Deze worden zo dronken dat het plan ontstaat hen te ontvoeren. De Nederlanders zouden hen alleen bevrijden in ruil voor proviand. Uit vrees voor vijandigheden wordt dit plan uiteindelijk niet uitgevoerd. Gebrekkig begrip van elkaars taal draagt waarschijnlijk bij aan het oplopen van de spanningen tussen Europeanen en Malagassen. Gevechten blijven dan ook niet uit. Bij een aanval op een Malagassisch dorp ontvoeren de Europeanen enkele dorpelingen, waaronder twee jongens die zij Madagascar en Lourens noemen. Een van de Nederlandse opvarenden schrijft in zijn reisverslag dat de jongens een ontsnappingspoging doen met een sloep, maar dat hen dit door de sterke stroming niet lukt. De volgende dag proberen de Nederlanders tevergeefs om een van de twee jongens met de dorpsbewoners te ruilen voor vee.
Alhoewel slavenhandel niet het doel van de reis is, worden Lourens en Madagascar de eerste slaafgemaakten die voor een Nederlandse handelscompagnie tewerkgesteld worden. Het verhaal van Lourens en Madagascar staat niet op zichzelf. Als we aan slavenarbeid denken, zien we vaak het Caraïbisch Gebied en Suriname voor ons, het werkgebied van de WIC. De slavenhandel in Oost-Indië was in lange periodes echter omvangrijker dan die in West-Indië. De geschiedkundige Matthias van Rossum schat dat er in de zeventiende en achttiende eeuw 660.000 tot 1.1 miljoen mensen als slaafgemaakten naar VOC-gebieden worden gebracht. Daar werken ze op peper- of suikerplantages, in de mijnen, maar ook in huishoudens.
Madagascar en Lourens tijdens de reis
Alleen als we de reisverslagen van Europese opvarenden raadplegen komen we meer te weten over de rol die Madagascar en Lourens tijdens het vervolg van de reis spelen. Zo blijkt uit een van deze verslagen de intelligentie van de twee: ‘… in corter tijt conden zy onse tale verstean ende bequamelic spreken”. Naast hun werk als scheepslieden doen zij dan ook dienst als tolk en leren zij de Europese scheepsbemanning de lokale Malagassische gebruiken kennen. Deze waardevolle informatie vindt zijn weg in het reisverslag, waarin ook prenten van de Malagassische bevolking zijn opgenomen (afbeelding 2). In het bijschrift lezen we bijvoorbeeld waar de afgebeelde bomen voor werden gebruikt. We kunnen ons voorstellen dat dit nuttige inlichtingen zijn voor scheepslieden die hout nodig hebben voor reparaties.
Lourens en Madagascar komen uiteindelijk in de Republiek aan en zullen daar enkele onwerkelijke maanden hebben beleefd. Vervolgens schepen zij onder andere kapiteins nogmaals in voor een reis naar Oost-Indië. Het blijft onduidelijk of zij dat als slaafgemaakten of als werknemers deden. Waarschijnlijk overleven Lourens en Madagascar ook de tweede terugtocht naar Nederland, maar van hen vernemen we in de archieven vooralsnog niets meer.